Artikel 28 Gemeentewet verwoordt dat raadsleden zich van stemmen moeten onthouden bij zaken die hen persoonlijk aangaan. Hoe nu verder als vastgelegde processen door onverwachte situaties of opstellingen anders lopen? Hier komen kennis van die processen van pas om te kunnen handelen en bijvoorbeeld de ‘gijzeling’ van een situatie of een (te) vrije interpretatie van wetteksten te voorkomen.

En wat bijvoorbeeld te doen als er geen sprake is van een voordracht of geen herstemming aan de orde is?

Ten aanzien van het benoemen van wethouders constateert Douwe Jan Elzinga in een artikel in Binnenlands Bestuur d.d. 14 februari 2013 dat de benoeming van een wethouder een belangrijk legitimerend besluit is voor de vorming van een college. Deze legitimerende besluiten worden vrijwel geheel – op de clausuleringen in artikel 28 na – overgelaten aan het autonome politieke proces.

Wetteksten

Volgens de tekst van de wet is er dan geen persoonlijk belang en is geen stemonthouding noodzakelijk. Dat betekent dus dat de raadsleden in die situatie mogen meestemmen bij hun eigen benoeming. Waarom clausuleert de wetgever hier zo strikt? Dat heeft te maken met het geheel open karakter van de wethoudersbenoeming. De wetgever heeft hier geen kader voor gegeven.

Lees verder in de blogpost en LinkedInpublicatie “Stemmen bij het benoemen van wethouders” van RvM-lid Cees Rootjes.